Het huidige artikel 335, §1 B.W. stelt:
“Het kind wiens afstamming van vaderszijde en afstamming van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn vader, ofwel de naam van zijn moeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
De ouders kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze.
In geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze, draagt het kind de naam van de vader.”
Deze bepaling voert een vrije keuze in voor familienamen. Indien de ouders niet samen tot een beslissing kunnen komen, voorziet het artikel dat het kind de naam van de vader draagt. Dit laatste creëert een “de facto vetorecht” van de vader.
Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen stapte met deze gedachte naar het Grondwettelijk Hof, evenals een particuliere moeder. Het Grondwettelijk Hof geeft hen gelijk in het arrest van 14 januari 2016:
“Uit de in B.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever de keuze voor de naam van de vader heeft verantwoord door de traditie en de wil om de hervorming geleidelijk tot een goed einde te brengen. Noch de traditie, noch de wil om geleidelijk vooruitgang te boeken kunnen worden geacht zeer sterke overwegingen te zijn die een verschil tussen de vaders en de moeders verantwoorden wanneer er onenigheid tussen de ouders of afwezigheid van keuze is, terwijl de doelstelling van de wet erin bestaat de gelijkheid van mannen en vrouwen te verwezenlijken. De bestreden bepaling kan overigens tot gevolg hebben dat aan de vader van een kind een vetorecht gegeven wordt in het geval dat de moeder van het kind de wil te kennen geeft aan dat kind haar eigen naam of een dubbele naam te geven en de vader het met die keuze niet eens is.
B.9. Artikel 335, § 1, tweede lid, derde zin, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014, schendt de artikelen 10, 11 en 11bis, eerste lid, van de Grondwet en dient derhalve te worden vernietigd.”
Het Grondwettelijk Hof vernietigt aldus het “de facto vetorecht” van de vader bij de keuze van de familienaam van het kind gezien dit discriminerend is ten aanzien van de moeder. De mogelijkheid van ouders om zelf de naam te kiezen blijft daarentegen behouden.